Indien de wetgeving van een lidstaat de erkenning van het recht op een prestatie afhankelijk stelt van de vervulling van een minimumverzekeringstijdvak gedurende een bepaalde periode voorafgaand aan de verzekerde gebeurtenis (referentieperiode) en wanneer in deze wetgeving wordt bepaald dat de bedoelde referentieperiode wordt verlengd met tijdvakken waarin uit hoofde van de wetgeving van die lidstaat uitkeringen zijn verleend of door tijdvakken die op het grondgebied van die lidstaat aan de opvoeding van de kinderen werden gewijd, dan wordt de bedoelde referentieperiode eveneens verlengd met tijdvakken waarin uit hoofde van de wetgeving van een andere lidstaat invaliditeits- of ouderdomspensioenen, of prestaties wegens ziekte, werkloosheid, arbeidsongeval of beroepsziekte zijn verleend en met tijdvakken die op het grondgebied van een andere lidstaat aan de opvoeding van kinderen werden gewijd.